Freya, uit Das Rheingold, met de boom met gouden appels
Arthur Rackham, omstreeks 1910 [3]
De gouden appel
is een verschijnsel dat in meerdere legendes en sprookjes opduikt. Terugkerende
thema’s beschrijven een held, zoals in Hercules en de Hesperiden, die gouden
appels terugwint nadat ze ontvreemd werden door een tegenstrever. In de Noordse
mythologie worden gouden appels ten tonele gevoerd als goddelijke etenswaar en
bron van de eeuwige jeugd, de onsterfelijkheid.
Freya[1]
is de vrouw van de oppergod Odin/Wodan en een van de belangrijkste Noordse godinnen.
Zij is de godin van de liefde, vruchtbaarheid, schoonheid en fraaie materiële
bezittingen. Ook is ze het archetype van de völva
die de kunst van de seidr beoefent,
een van de meest georganiseerde vormen van Noordse magie.
Zo bezat Freya mooie gouden appels die de Goden aten zodat
ze eeuwig jong bleven[2]. Ze komen voor in Das Rheingold [4], de
tweede opera uit de cyclus Der Ring des Nibelungen van de door Hitler
bejubelde Richard Wagner. Freya werd door Wodan aan de reuzen Fafner en Fasolt
geschonken als betaling voor de bouw van het Walhalla. Door haar afwezigheid
verloren de gouden appels hun kracht. Prompt verouderden en verzwakten de
Goden. Toen Wodan zich dat realiseerde, besloot hij Freya terug te claimen door
op zoek te gaan naar het Rijngoud en de ring als alternatieve betaling aan de
reuzen. Freya, maar vooral eeuwig jeugdig elan, waren hem te dierbaar.
Op de partituur is
het verhaal met de gouden appels een bron van inspiratie geweest voor de
samensteller. De gouden appels figureren immers in de zoektocht. Wilt u weten
waar u ze kunt aantreffen, dan neemt u best een Rauna-abonnement!